Tramongeval 004 Halte Randweg / Breeplein Rotterdam
report
Dit rapport beschrijft een ongeval tussen twee trams. Het ongeval gebeurde op donderdag 5 juli 2001 rond 17.37. De achterop komende tram had naar alle waarschijnlijkheid een storing welke de remming beïnvloedde. Tezamen met de relatief korte afstand tussen de achteropkomende (tram 749) en de voorgaande tram (tram 744) was een aanrijding onvermijdelijk.
De voorgaande tram was net tot haltering gekomen, toen de achteropkomende tram een remming inzette. De gereden snelheid lag toen tussen de 31 en 40 km/u.
Na een onbekende tijd van normaal remmen, is er waarschijnlijk een storing opgetreden, waardoor het remvermogen gedurende maximaal 1 seconde minder was. In deze periode van 1 seconde heeft de trambestuurder onsuccesvol geprobeerd een noodremming in te zetten (voor het falen van deze noodremming is uit technisch oogpunt geen verklaring te geven. Het lijkt er op dat de bestuurder vermoedelijk niet voldoende heeft doorgedrukt tot een noodremming). Toen dit geen resultaat opleverde, heeft de bestuurder van de tram de remhendel in de nul-stand gezet en vervolgens tot een noodremming aangezet om de remming weer op gang te brengen. Deze remming, kwam gezien de sporen op ongeveer 2 meter voor de ongevallocatie in werking. De achterop komende tram heeft de voorgaande geraakt met een snelheid van 26 tot 34 km/u.
Bij deze aanrijding zijn meerdere lichtgewonden gevallen in beide trams.
De belangrijkste conclusies zijn:
· Het vermoedelijk optreden van een geverstoring
· Onduidelijkheid over het handelen in noodsituaties en bij ongewone situaties
· Te dicht achter de voorgaande tram rijden
· Onvoldoende reglementering voor het afstand houden tot andere trams
· De mogelijkheid dat twee trams gelijktijdig bij een halte mogen halteren.
De voorgaande tram was net tot haltering gekomen, toen de achteropkomende tram een remming inzette. De gereden snelheid lag toen tussen de 31 en 40 km/u.
Na een onbekende tijd van normaal remmen, is er waarschijnlijk een storing opgetreden, waardoor het remvermogen gedurende maximaal 1 seconde minder was. In deze periode van 1 seconde heeft de trambestuurder onsuccesvol geprobeerd een noodremming in te zetten (voor het falen van deze noodremming is uit technisch oogpunt geen verklaring te geven. Het lijkt er op dat de bestuurder vermoedelijk niet voldoende heeft doorgedrukt tot een noodremming). Toen dit geen resultaat opleverde, heeft de bestuurder van de tram de remhendel in de nul-stand gezet en vervolgens tot een noodremming aangezet om de remming weer op gang te brengen. Deze remming, kwam gezien de sporen op ongeveer 2 meter voor de ongevallocatie in werking. De achterop komende tram heeft de voorgaande geraakt met een snelheid van 26 tot 34 km/u.
Bij deze aanrijding zijn meerdere lichtgewonden gevallen in beide trams.
De belangrijkste conclusies zijn:
· Het vermoedelijk optreden van een geverstoring
· Onduidelijkheid over het handelen in noodsituaties en bij ongewone situaties
· Te dicht achter de voorgaande tram rijden
· Onvoldoende reglementering voor het afstand houden tot andere trams
· De mogelijkheid dat twee trams gelijktijdig bij een halte mogen halteren.
TNO Identifier
12687
Files
To receive the publication files, please send an e-mail request to TNO Repository.