Trends in kwaliteit van de arbeid 2014-2022: bespreking van de cijfers
report
Onderzoek en onderzoeksvragen
In dit rapport is de kwaliteit van de arbeid onderzocht voor de periode 2014-2022. De centrale onderzoeksvraag is: Welke trends zijn waarneembaar in de kwaliteit van de arbeid tussen 2014 en 2022? We analyseren dertien verschillende werkkenmerken en werk-gerelateerde gezondheidsindicatoren. Daarnaast maken we onderscheid tussen verschillende opleidingsniveaus en beroepstypen om de trends in de kwaliteit van de arbeid specifiek voor verschillende opleidingsniveaus en type beroepen vast te stellen.
Algemeen beeld kwaliteit van de arbeid
De beoordeling van de meeste indicatoren van kwaliteit van de arbeid blijft vrij stabiel tussen 2014 en 2022. Voor enkele indicatoren stijgt het percentage werknemers dat goed scoort licht. Tussen 2014 en 2022 zien we dat het percentage werknemers met:
› Hoge autonomie schommelt tussen de 56-59%;
› hoge kwantitatieve taakeisen licht daalt van 38% naar 33%;
› hoge moeilijkheidsgraad stabiel is rond de 76-78%;
› hoge taakvariatie stabiel is rond de 60-61%;
› vaak of altijd sociale steun van leidinggevende stijgt van 85% naar 89%
› vaak of altijd sociale steun van collega’s stijgt van 96 naar 98%;
› hoge fysieke belasting daalt van 43% naar 38%;
› hoge emotionele belasting schommelt tussen de 8% en 11%;
› extern ongewenst gedrag in 2014 en 2021 23% is
› intern ongewenst gedrag licht daalt van 16% in 2014 naar 13% in 2021;
› blootstelling aan omgevingsrisico’s stabiel is tussen 2018 en 2021. Tegelijkertijd daalt de blootstelling aan gevaarlijk werk licht van 15,5% in 2018 naar 13,5% in 2022, terwijl de blootstelling aan gevaarlijke stoffen of besmettelijke personen stijgt van 15,1% in 2014 naar 17,0% in 2022.
Wat betreft de gezondheidseffecten, constateren we een substantiële toename in het aantal burn-out klachten van 14% in 2014 naar 20% in 2022, en een stijging in het ziekteverzuimpercentage van 3,7% naar 5,2%. Desondanks beoordeelt vier op de vijf werknemers hun algemene gezondheidstoestand consistent als goed tot zeer goed.
Kwaliteit van de arbeid naar opleidingsniveau
Bij het vergelijken van de drie opleidingsniveaus – laag, midden en hoog – blijkt dat hoger opgeleiden over het algemeen hun kwaliteit van de arbeid het beste beoordelen. Deze trend is consistent over de periode 2014-2022; de verschillen in de indicatoren van kwaliteit van de arbeid tussen de opleidingsniveaus zijn bijna niet toe of afgenomen.
Hoger opgeleiden ervaren echter vaak hogere taakeisen en rapporteren vaker hoge emotionele belasting en burn-outklachten dan de middelbaar en lager opgeleiden. Desondanks scoren zij het hoogst op zelfbeoordelingen van hun algemene gezondheid en hebben zij het laagste ziekteverzuimpercentage, een verschil dat stabiel is gebleven tussen 2014 en 2022.
Middelbaar opgeleiden ervaren het vaakst ongewenst gedrag, zowel intern als extern. Wat betreft de overige indicatoren van de kwaliteit van de arbeid bevinden zij zich doorgaans tussen de laag en hoog opgeleiden. Echter, hun scores op sociale steun van leidinggevenden en blootstelling aan omgevingsfactoren zijn vergelijkbaar met die van hoogopgeleiden.
Laag opgeleiden oordelen het minst positief over hun kwaliteit van de arbeid. Zij hebben te maken met fysiek zwaar werk en zijn vaker blootgesteld aan schadelijke omgevingsfactoren zoals gevaarlijk werk, schadelijke stoffen en lawaai. De verschillen in fysiek zwaar werk tussen laag en hoog opgeleiden zijn zelfs iets toegenomen. Zij tonen echter een iets gunstigere trend in autonomie en taakvariatie vergeleken met hoog opgeleiden.
Voor alle opleidingsniveaus geldt dat er een gunstige trend is in de dalende omvang van emotionele belasting. Echter, de recente jaren laten een zeer ongunstige trend zien in het percentage werknemers met burn-outklachten, ongeacht het opleidingsniveau.
Kwaliteit van de arbeid naar beroepstype
We hebben verder de beroepsgroepen blauwe boorden (bijvoorbeeld industriële en agrarische beroepen), witte boorden (bijvoorbeeld dienstverlenende en administratieve beroepen) en contactuele beroepen met elkaar vergeleken.
Werknemers in blauwe boorden beroepen worden gekenmerkt door fysiek belastend werk en zijn vaker blootgesteld aan gevaarlijk werk, stoffen en lawaai dan werknemers in witte boorden beroepen en in contactuele beroepen. Over de periode 2014-2022 zijn de verschillen in fysiek belastend werk tussen deze beroepsgroepen iets toegenomen. Het verschil in blootstelling aan stoffen en lawaai tussen de beroepsgroepen is juist iets afgenomen.
Werknemers in witte boorden beroepen ervaren relatief hogere autonomie, een hogere moeilijkheidsgraad en meer taakvariatie. De verschillen in deze indicatoren tussen de beroepstypen blijven consistent over de tijd.
Werknemers in contactuele beroepen worden structureel vaker geconfronteerd met ongewenste gedragingen en ervaren een hogere emotionele belasting. Deze verschillen blijven eveneens constant over de tijd.
Conclusies
Hoewel de meeste werknemers positief scoren op de afzonderlijke indicatoren van kwaliteit van de arbeid, zijn er enkele beleidsrelevante conclusies. Ten eerste ervaren laagopgeleide werknemers en werknemers in blauwe boorden beroepen consistent de slechtste arbeidsomstandigheden, met weinig tot geen verbetering in deze ongelijkheid tussen 2014 en 2022.
Daarnaast kampen hoger opgeleiden relatief vaak met hoge taakeisen, hoewel er een afname te zien is in het percentage dat hiermee wordt geconfronteerd. Dat is belangrijk voor het verlagen van gezondheidsrisico’s. Burn-out klachten zijn – voor werknemers van alle opleidingsniveaus en beroepstypen - ook toegenomen over de jaren. Deze ongunstige trend is uiteraard een belangrijk beleidspunt, zoals ook aangegeven in de studie van Van Veen et al., 2023.
Werknemers in contactuele beroepen staan eveneens onder druk doordat zij consistent te maken hebben met frequent ongewenst gedrag en een hoge emotionele belasting, wat aandacht vereist om de werkomstandigheden te verbeteren.
Beleidsaanbeveling
De aanhoudende verschillen tussen werknemersgroepen suggereren de wenselijkheid van gerichte en effectieve maatregelen op de indicatoren waarop specifieke groepen consequent slechter op scoren dan andere. Dit met als doel om de kwaliteit van de arbeid, met name voor kwetsbare groepen, te verbeteren. Daarvoor is onderzoek nodig naar de precieze oorzaken.
Om beter om te gaan met hoge taakeisen en de kans op burn-out klachten te verminderen, moet er meer algemene aandacht zijn voor werknemers die te maken kunnen hebben met een disbalans tussen hoge taakeisen en regelmogelijkheden. Dit tegengaan van de disbalans lost niet alle problemen op, maar kan wel bijdragen aan een betere kwaliteit van de arbeid. Deze werknemers zouden baat kunnen hebben bij een herinrichting van hun werkzaamheden, bekend als de 'bronaanpak'. Dit streven naar het herstellen van balans in werktaakstructuren wordt ondersteund door het WRR-rapport ‘Het betere werk’ (2020), waarin wordt voorgesteld om regelmogelijkheden te vergroten door organisatorische aanpassingen, verbeteringen in de sociale werkomgeving, en persoonlijke ontwikkelingskansen. Deze aanpak is met name geschikt voor sectoren die gekenmerkt worden door zware fysieke belasting en hoge kwantitatieve eisen. De bronaanpak kan een positief effect hebben voor alle soorten functies en beroepen, omdat deze gericht is op zowel fysieke als psychosociale risico’s en op risico’s op zowel taak- , functie- en organisatieniveau. Daarmee zijn verbeteringen te bereiken in zowel de ervaring van beter werk door personen (subjectieve arbeidstevredenheid) als het reduceren van veiligheids-, gezondheids- en welzijnsrisico’s (objectieve risicofactoren).
In dit rapport is de kwaliteit van de arbeid onderzocht voor de periode 2014-2022. De centrale onderzoeksvraag is: Welke trends zijn waarneembaar in de kwaliteit van de arbeid tussen 2014 en 2022? We analyseren dertien verschillende werkkenmerken en werk-gerelateerde gezondheidsindicatoren. Daarnaast maken we onderscheid tussen verschillende opleidingsniveaus en beroepstypen om de trends in de kwaliteit van de arbeid specifiek voor verschillende opleidingsniveaus en type beroepen vast te stellen.
Algemeen beeld kwaliteit van de arbeid
De beoordeling van de meeste indicatoren van kwaliteit van de arbeid blijft vrij stabiel tussen 2014 en 2022. Voor enkele indicatoren stijgt het percentage werknemers dat goed scoort licht. Tussen 2014 en 2022 zien we dat het percentage werknemers met:
› Hoge autonomie schommelt tussen de 56-59%;
› hoge kwantitatieve taakeisen licht daalt van 38% naar 33%;
› hoge moeilijkheidsgraad stabiel is rond de 76-78%;
› hoge taakvariatie stabiel is rond de 60-61%;
› vaak of altijd sociale steun van leidinggevende stijgt van 85% naar 89%
› vaak of altijd sociale steun van collega’s stijgt van 96 naar 98%;
› hoge fysieke belasting daalt van 43% naar 38%;
› hoge emotionele belasting schommelt tussen de 8% en 11%;
› extern ongewenst gedrag in 2014 en 2021 23% is
› intern ongewenst gedrag licht daalt van 16% in 2014 naar 13% in 2021;
› blootstelling aan omgevingsrisico’s stabiel is tussen 2018 en 2021. Tegelijkertijd daalt de blootstelling aan gevaarlijk werk licht van 15,5% in 2018 naar 13,5% in 2022, terwijl de blootstelling aan gevaarlijke stoffen of besmettelijke personen stijgt van 15,1% in 2014 naar 17,0% in 2022.
Wat betreft de gezondheidseffecten, constateren we een substantiële toename in het aantal burn-out klachten van 14% in 2014 naar 20% in 2022, en een stijging in het ziekteverzuimpercentage van 3,7% naar 5,2%. Desondanks beoordeelt vier op de vijf werknemers hun algemene gezondheidstoestand consistent als goed tot zeer goed.
Kwaliteit van de arbeid naar opleidingsniveau
Bij het vergelijken van de drie opleidingsniveaus – laag, midden en hoog – blijkt dat hoger opgeleiden over het algemeen hun kwaliteit van de arbeid het beste beoordelen. Deze trend is consistent over de periode 2014-2022; de verschillen in de indicatoren van kwaliteit van de arbeid tussen de opleidingsniveaus zijn bijna niet toe of afgenomen.
Hoger opgeleiden ervaren echter vaak hogere taakeisen en rapporteren vaker hoge emotionele belasting en burn-outklachten dan de middelbaar en lager opgeleiden. Desondanks scoren zij het hoogst op zelfbeoordelingen van hun algemene gezondheid en hebben zij het laagste ziekteverzuimpercentage, een verschil dat stabiel is gebleven tussen 2014 en 2022.
Middelbaar opgeleiden ervaren het vaakst ongewenst gedrag, zowel intern als extern. Wat betreft de overige indicatoren van de kwaliteit van de arbeid bevinden zij zich doorgaans tussen de laag en hoog opgeleiden. Echter, hun scores op sociale steun van leidinggevenden en blootstelling aan omgevingsfactoren zijn vergelijkbaar met die van hoogopgeleiden.
Laag opgeleiden oordelen het minst positief over hun kwaliteit van de arbeid. Zij hebben te maken met fysiek zwaar werk en zijn vaker blootgesteld aan schadelijke omgevingsfactoren zoals gevaarlijk werk, schadelijke stoffen en lawaai. De verschillen in fysiek zwaar werk tussen laag en hoog opgeleiden zijn zelfs iets toegenomen. Zij tonen echter een iets gunstigere trend in autonomie en taakvariatie vergeleken met hoog opgeleiden.
Voor alle opleidingsniveaus geldt dat er een gunstige trend is in de dalende omvang van emotionele belasting. Echter, de recente jaren laten een zeer ongunstige trend zien in het percentage werknemers met burn-outklachten, ongeacht het opleidingsniveau.
Kwaliteit van de arbeid naar beroepstype
We hebben verder de beroepsgroepen blauwe boorden (bijvoorbeeld industriële en agrarische beroepen), witte boorden (bijvoorbeeld dienstverlenende en administratieve beroepen) en contactuele beroepen met elkaar vergeleken.
Werknemers in blauwe boorden beroepen worden gekenmerkt door fysiek belastend werk en zijn vaker blootgesteld aan gevaarlijk werk, stoffen en lawaai dan werknemers in witte boorden beroepen en in contactuele beroepen. Over de periode 2014-2022 zijn de verschillen in fysiek belastend werk tussen deze beroepsgroepen iets toegenomen. Het verschil in blootstelling aan stoffen en lawaai tussen de beroepsgroepen is juist iets afgenomen.
Werknemers in witte boorden beroepen ervaren relatief hogere autonomie, een hogere moeilijkheidsgraad en meer taakvariatie. De verschillen in deze indicatoren tussen de beroepstypen blijven consistent over de tijd.
Werknemers in contactuele beroepen worden structureel vaker geconfronteerd met ongewenste gedragingen en ervaren een hogere emotionele belasting. Deze verschillen blijven eveneens constant over de tijd.
Conclusies
Hoewel de meeste werknemers positief scoren op de afzonderlijke indicatoren van kwaliteit van de arbeid, zijn er enkele beleidsrelevante conclusies. Ten eerste ervaren laagopgeleide werknemers en werknemers in blauwe boorden beroepen consistent de slechtste arbeidsomstandigheden, met weinig tot geen verbetering in deze ongelijkheid tussen 2014 en 2022.
Daarnaast kampen hoger opgeleiden relatief vaak met hoge taakeisen, hoewel er een afname te zien is in het percentage dat hiermee wordt geconfronteerd. Dat is belangrijk voor het verlagen van gezondheidsrisico’s. Burn-out klachten zijn – voor werknemers van alle opleidingsniveaus en beroepstypen - ook toegenomen over de jaren. Deze ongunstige trend is uiteraard een belangrijk beleidspunt, zoals ook aangegeven in de studie van Van Veen et al., 2023.
Werknemers in contactuele beroepen staan eveneens onder druk doordat zij consistent te maken hebben met frequent ongewenst gedrag en een hoge emotionele belasting, wat aandacht vereist om de werkomstandigheden te verbeteren.
Beleidsaanbeveling
De aanhoudende verschillen tussen werknemersgroepen suggereren de wenselijkheid van gerichte en effectieve maatregelen op de indicatoren waarop specifieke groepen consequent slechter op scoren dan andere. Dit met als doel om de kwaliteit van de arbeid, met name voor kwetsbare groepen, te verbeteren. Daarvoor is onderzoek nodig naar de precieze oorzaken.
Om beter om te gaan met hoge taakeisen en de kans op burn-out klachten te verminderen, moet er meer algemene aandacht zijn voor werknemers die te maken kunnen hebben met een disbalans tussen hoge taakeisen en regelmogelijkheden. Dit tegengaan van de disbalans lost niet alle problemen op, maar kan wel bijdragen aan een betere kwaliteit van de arbeid. Deze werknemers zouden baat kunnen hebben bij een herinrichting van hun werkzaamheden, bekend als de 'bronaanpak'. Dit streven naar het herstellen van balans in werktaakstructuren wordt ondersteund door het WRR-rapport ‘Het betere werk’ (2020), waarin wordt voorgesteld om regelmogelijkheden te vergroten door organisatorische aanpassingen, verbeteringen in de sociale werkomgeving, en persoonlijke ontwikkelingskansen. Deze aanpak is met name geschikt voor sectoren die gekenmerkt worden door zware fysieke belasting en hoge kwantitatieve eisen. De bronaanpak kan een positief effect hebben voor alle soorten functies en beroepen, omdat deze gericht is op zowel fysieke als psychosociale risico’s en op risico’s op zowel taak- , functie- en organisatieniveau. Daarmee zijn verbeteringen te bereiken in zowel de ervaring van beter werk door personen (subjectieve arbeidstevredenheid) als het reduceren van veiligheids-, gezondheids- en welzijnsrisico’s (objectieve risicofactoren).
TNO Identifier
996502
Publisher
TNO
Collation
29 p.
Place of publication
Leiden