Extra opgave elektriciteitsvoorziening 2030
report
Ten tijde van het Klimaatakkoord ging men ervan uit dat zonder aanvullend klimaatbeleid de elektriciteitsvraag in 2030 op ongeveer 120 TWh zou uitkomen, inclusief 12 TWh elektrificatie. De emissie van broeikasgassen (hierna: BKG) ten gevolge van opwekking van de benodigde elektriciteit werd geraamd op 32,6 Mton CO2-equivalenten (hierna: CO2 of CO2-eq.) op basis van de Nationale Energieverkenning 2017 (PBL, ECN, CBS & RVO, 2017). Ten opzichte van de BKG-uitstoot van 32,6 Mton CO2-eq. is in het Klimaatakkoord een indicatief reductiedoel van 20,2 Mton CO2-eq. afgesproken voor de elektriciteitssector (Klimaatakkoord, 2019). Dat betekent dat er in 2030 bij de opwek van elektriciteit nog 12,4 Mton CO2-eq.uitgestoten zou kunnen worden. De doelstellingen voor hernieuwbare elektriciteitsproductie in het Klimaatakkoord zijn gebaseerd op de verwachte vraag van 120 TWh. In het Klimaatakkoord werd echter al onderkend dat elektrificatie in andere sectoren (industrie, gebouwde omgeving, mobiliteit en landbouw) zou kunnen gaan leiden tot een hogere elektriciteitsvraag in 2030. In dat geval moeten de doelstellingen voor CO2-vrije elektriciteitsproductie opwaarts moeten worden bijgesteld. Een hogere elektriciteitsvraag vereist immers meer CO2-vrije elektriciteitsproductie om dezelfde CO2-doelstelling te halen. Daarom is in het Klimaatakkoord bepaald dat in 2021 de extra elektriciteitsvraag, en de daaruit volgende extra opgave voor CO2-vrije elektriciteitsproductie, scherper in beeld gebracht moet worden. Verschillende sectorspecifieke “stuurgroepen extra opgave” hebben het afgelopen jaar daarom ingeschat tot welke extra elektriciteitsvraag de reductiedoelstellingen voor 2030 kunnen leiden. In deze notitie verkennen we op hoofdlijnen wat ervoor nodig is om te voorzien in de hogere elektriciteitsvraag zonder de indicatieve emissiedoelstelling voor de elektriciteitstafel te overschrijden.
TNO Identifier
967128
Publisher
TNO
Collation
38 p. (incl. bijl.)
Place of publication
Amsterdam