Rapportage emissiemetingen ammoniak Slootsmidbemester
report
Er zijn drie veldexperimenten uitgevoerd waarbij de ammoniakemissie van het bemestingssysteem van Slootsmid is vergeleken met die van een zodenbemester als referentie. Bij alle experimenten zijn mestplotjes met een straal van 20 meter gebruikt. In het eerste experiment, 'Dronten-1', werden emissiemetingen op twee verschillende manieren uitgevoerd. De standaard IHF-methode (conform de eisen van het VERA protocol) werd gebruikt waarbij de emissie wordt berekend uit de ammoniakconcentraties gemeten in het midden van de mestplot in combinatie met het gemeten windprofiel. Daarnaast werden er benedenwinds van de mestplots ammoniakpluimmetingen uitgevoerd. In de andere twee experimenten, 'Dronten-2' en 'Zwolle', werd alleen de IHF-methode toegepast. De resultaten zijn in onderstaande tabel samengevat. Weergegeven zijn de percentages van de aangebrachte hoeveelheid Totaal Ammoniakaal Stikstof (TAN) dat vervluchtigd is als N-NH3. Experiment Emissiefactor & range Slootsmid Zodenbemester Conditie Dronten-1 23% (20-26) 16% (13-19) Warm, nat, klei Dronten-2 32% (19-35) 40% (38-42) Warm, droog, klei Zwolle 16% (13-19) 13% (10-16) Koel, droog, veen Gemiddelde 23,7 ± 5% 23,0 ± 5% Opmerkingen: 1. De aangegeven range is een inschatting van de onnauwkeurigheid bij het gebruik van de getallen ten opzichte van elkaar. Voor de resultaten in absolute zin is de onzekerheidsmarge groter. 2. De hier gerapporteerde waarden zijn niet gecorrigeerd voor displacement height en turbulent transport. Bij zowel 'Dronten-1' als 'Zwolle' was de ammoniakemissie van het nieuwe Slootsmidsysteem hoger dan die van de zodenbemester. Het gaat in beide gevallen om experimenten waarbij de emissiefactor van de zodenbemester relatief laag was: 16 en 13%. Bij 'Zwolle' geldt dat, bij inachtname van de onzekerheid in de emissiegetallen, de Slootsmid- en zodenbemester een vergelijkbaar emissieresultaat laten zien. Bij het 'Dronten-2'-experiment geven de metingen het voordeel aan de Slootsmidmachine met een emissiefactor van 32% ten opzichte van 40% voor de zodenbemester. Opgemerkt wordt dat het tijdens dit experiment relatief droog en warm weer was. Bij deze condities worden hogere emissiegetallen verwacht. Maar is ook het effect van het bij de Slootsmidbemester toegepaste sproeien van water op de meststroken naar verwachting het grootst. Indien het rekenkundig gemiddelde van de drie experimenten als representatief getal geaccepteerd wordt is de conclusie dat met 23,0% en 23,7% de zodenbemesters en de Slootsmidbemester vergelijkbaar zijn. In 'Dronten-1' was de emissie van de Slootsmidbemester hoger dan de zodenbemester en we denken dat te kunnen verklaren. Bij de andere experimenten is gelijkwaardigheid met de zodenbemester reëel. De in Fase 1 van het SBIR-programma uitgevoerde windtunneltesten suggereren die gelijkwaardigheid ook.
TNO Identifier
849995
Publisher
ECN
Collation
42 p.
Place of publication
Petten
Files