In het kader van het bedrijfslevenbeleid, opgesteld in februari 2011, van het (toenmalige) Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, is sprake van het gericht investeren in negen topsectoren van onze economie met als doel knelpunten aanpakken die de groei van deze sectoren belemmeren. Met deze aanpak hoopt het kabinet dat bedrijven de kans krijgen om uit te blinken op de wereldmarkt, zodat ons land zich kan onderscheiden, en de economie kan versterken met oogwaardige banen en duurzame groei. Het Kabinet koos destijds voor negen sectoren waar Nederland door zijn ligging en geschiedenis sterk in is: water, agrofood, tuinbouw, hightech, life sciences, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie. Het eerste beleidsdoel is dat bestuurlijke knelpunten worden aangepakt, zoals de verbetering van het vakonderwijs, het wegnemen van handelsbelemmeringen, versterking van de infrastructuur, het afschaffen van onnodige regels en een soepeler instroom van kenniswerkers. Het tweede beleidsdoel is dat over de gehele breedte van de rijksbegroting, inclusief bestaande middelen van het TNO en het NWO, 1,5 miljard euro gericht wordt geïnvesteerd in de negen topsectoren. Dit bedrijfslevenbeleid van Economische Zaken (EZ) is aanleiding om te monitoren hoe bedrijven in deze sectoren presteren. Daartoe zijn diverse onderzoeken en monitoren in het leven geroepen (zie hoofdstuk 3). Vanuit TNO, dat haar investeringsmiddelen in belangrijke mate richt op de topsectoren, bestaat de mogelijkheid om het eigen monitorenbeleid aan te passen aan deze ontwikkeling. Concreet betekent dit dat de onderzoeken zodanig worden ingericht dat uitspraken kunnen worden gedaan over situaties en ontwikkelingen in de topsectoren. Eén van de onderzoeken die zich daarvoor leent is de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA), een tweejaarlijks onderzoek onder circa 5.000 vestigingen van organisaties in Nederland (Oeij et al., 2013). Op basis van het WEA-onderzoek kunnen rapportages worden vervaardigd over de topsectoren: de ‘Topsectoren-WEA’.