Het ZonMw-programma Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid (AWPG)is erop gericht duurzame samenwerking tot stand te brengen tussen beleid, onderzoek en praktijk (BOP) met als doel de kwaliteit van de publieke gezondheidszorg te verhogen. In de eerste fase van het programma (2005-2008) zijn negen AWPG’s ontstaan. In het kader van een brede evaluatie van de eerste fase van het programma én het vervolgprogramma heeft ZonMw aan TNO gevraagd een monitor voor de mate van verankering van de samenwerking in de AWPG’s te ontwikkelen en deze toe te passen. Het theoretisch kader waarop de monitor is gebaseerd, is het Model Verankering AWPG van Keijsers & Stadlander (2009). Aanvullende bronnenraadpleging leidde tot een overzicht van factoren van invloed op de samenwerking tussen beleid, onderzoek en praktijk (BOP) en indicatoren van verankering. De factoren zijn ingedeeld in drie niveaus, te weten: bestuurlijk, institutioneel en individueel. Op dit overzicht van factoren en indicatoren is monitor in de vorm van een vragenlijst gebaseerd. Elke factor en elke indicator wordt hierin geadresseerd, en alle vragen in de vragenlijst zijn zo gesteld dat ze door alle respondenten konden worden beantwoord. De monitor is uitgezet in juni 2011 en april 2013. De coördinatoren van de AWPG’s leverden een overzicht aan van alle betrokkenen bij hun AWPG. Al deze betrokkenen zijn uitgenodigd om de monitor in te vullen. In totaal vulden 98 personen in beide rondes (2011 en 2013) de vragenlijst volledig in. Van degenen die de vragenlijst van ronde 1 volledig invulden en ten tijde van ronde 2 nog betrokken waren bij hun AWPG, deed 74% in ronde 2 opnieuw mee aan de monitor. Van deze respondenten was een meerderheid werkzaam bij een praktijkorganisatie, een kwart bij een onderzoeksorganisatie en een klein deel bij een beleidsorganisatie. Bijna de helft had een functie op operationeel niveau, vier op de tien op tactisch niveau en een beperkt aantal was werkzaam op strategisch niveau. Het aantal respondenten per AWPG varieerde tussen de 6 en 19 (respons: 50-87%). In deze rapportage worden voor beide rondes de resultaten per factor en indicator besproken. Eveneens worden de verschillen tussen ronde 1 en ronde 2 uitgelicht. Dit wordt voor de totale groep respondenten samen gepresenteerd, als ook uitgesplitst naar het type organisatie (beleid, onderzoek of praktijk) waar de respondent werkzaam is. Daarnaast is een index voor de relatieve mate van verankering van de samenwerking binnen AWPG’s samengesteld uit tien indicatoren van verankering. Aan de hand van deze index wordt in dit rapport uitdrukking gegeven aan de mate van verankering van samenwerking binnen de AWPG’s voor de totale groep respondenten en uitgesplitst naar type organisatie, naar functieniveau (strategisch, tactisch en operationeel) en naar AWPG. Aan de hand van deze index wordt nagegaan of de mate van verankering tussen de twee rondes is vergroot. Tot slot wordt inzicht geboden in de factoren die de gevonden verschillen in de mate van verankering verklaren. De mate van verankering is toegenomen van een gemiddelde score op de index van 5,2 (SD=2,4) in ronde 1 naar 5,9 (SD=2,5) in ronde 2. Respondenten uit onderzoeks- en praktijkorganisaties scoren wat hoger dan respondenten uit beleidsorganisaties, met name in ronde 2. Bij alle AWPG’s is de score op de index in ronde 2 wat hoger dan in ronde 1. Wanneer gekeken wordt naar de multivariate samenhang tussen de index enerzijds en de factoren anderzijds, blijken zes factoren een significante invloed te hebben op de mate van verankering zoals gemeten met de index: gepercipieerde doelovereenstemming (bestuurlijk niveau), cultuur, wervend vermogen en aspecten van de lerende organisatie (institutioneel niveau) en kennis en uitwisseling expertise (individueel niveau). Deze factoren bieden aanknopingspunten voor sturing van het verankeringsproces van de AWPG’s. Het beeld dat naar voren komt uit de vragen over de verdeling van zeggenschap tussen de betrokken beleids-, onderzoeks- en praktijkorganisaties geeft aan dat respondenten in hun AWPG geen gelijkwaardige verdeling van zeggenschap ervaren. In beide rondes dichten zij onderzoeks- en praktijkorganisaties meer zeggenschap toe dan beleidsorganisaties. Meer dan de helft van de respondenten is niet tevreden met deze verdeling. Respondenten die in ronde 2 tevredener waren met de verdeling van zeggenschap dan in ronde 1 ervoeren in ronde 2 minder zeggenschap van onderzoeksorganisaties. Ook in ronde 1 was het zo dat respondenten die het meest tevreden waren met de door hen aangegeven verdeling van zeggenschap een meer gelijkwaardige verdeling aangaven dan anderen. Met andere woorden: naarmate de verdeling van zeggenschap meer gelijkwaardigheid vertoont, lijken betrokkenen er vaker tevreden over. De resultaten van de monitor bieden inzicht in de mate waarin de indicatoren voor verankering zijn gerealiseerd binnen de verschillende AWPG’s en in de factoren op bestuurlijk, institutioneel en individueel niveau die daarop van invloed zijn. In combinatie met de ervaringen van direct betrokkenen en andere bronnen van informatie over de AWPG’s, biedt deze monitor aanknopingspunten voor gerichte sturing van de beoogde verankering.